De Belastingdienst kijkt kritisch naar kunstbezit in bv's. De collectie moet een zakelijke functie vervullen binnen de onderneming, zoals decoratie in ontvangstruimtes of als onderdeel van een kunsthandel. Persoonlijke voorkeuren van de dga, huiselijke opstelling en het ontbreken van bedrijfsmatige activiteiten met de kunst zijn rode vlaggen. Voor fiscale erkenning van kunstverliezen gelden strenge eisen. Selectieve verkoop van alleen verliesgevende werken versterkt de indruk van fiscale manipulatie. Dit blijkt uit een uitspraak van rechtbank Gelderland, waarbij een slimme constructie met een dochtervennootschap wordt doorgeprikt.

Selectieve verkoop voor verliesrealisatie

Een projectontwikkelings bv bezit jarenlang een kunstcollectie van 82 werken, voornamelijk uit de Cobra-periode. In december 2017 richt de vennootschap een dochter-bv op. Twee dagen later verkoopt zij selectief 43 schilderijen aan deze dochter voor € 759.700. Dit zijn precies die werken waarvan de getaxeerde waarde lager ligt dan de boekwaarde. Zo realiseert de bv een boekverlies van € 907.145. Twee weken na de verkoop voegt de moedermaatschappij de dochter in haar fiscale eenheid. De Belastingdienst weigert de aftrek van het boekverlies.

Persoonlijke motieven zijn doorslaggevend

De rechtbank stelt vast dat de kunstcollectie is aangekocht ter bevrediging van persoonlijke behoeften van de dga. Verschillende feiten wijzen hierop. De dga heeft een persoonlijke voorkeur voor Cobra-kunst en de collectie hangt in het kantoorgedeelte van zijn woonhuis. De kunst vervult geen enkele functie binnen de onderneming. Na 2009 vindt geen nieuwe aankoop plaats en houdt de vennootschap geen administratie bij van de waardeontwikkeling. Tot de taxatie in 2017 toont belanghebbende geen interesse in de collectie als bedrijfsmiddel.

De constructie faalt

De selectieve verkoop verraadt het werkelijke motief. Alleen kunstwerken met een lagere getaxeerde waarde dan de boekwaarde worden overgedragen om bewust een fiscaal verlies te creëren. De gemachtigde bevestigt ter zitting openlijk dat deze fiscale weg wordt bewandeld om een boekverlies te realiseren. Het moment van oprichting van de dochtervennootschap, twee dagen vóór de verkoop, en de snelle fiscale eenheidsvorming ondersteunen het oordeel dat sprake is van een kunstmatige constructie zonder zakelijke grond.

Eerdere waarschuwing genegeerd

Uit het dossier blijkt dat de Belastingdienst al in 2009 tijdens een boekenonderzoek constateert dat de schilderijen uit persoonlijke motieven zijn aangekocht. Destijds werd afgesproken dat niet meer kan worden afgeschreven op de collectie. Deze eerdere bevinding wordt nu tegen de bv gebruikt.

Bron:Rechtbank Gelderland| jurisprudentie| ECLI:NL:RBGEL:2025:7610| 09-09-2025

Wie een appartement met woonbestemming aanschaft en daarvoor btw-aftrek wil claimen, moet ervoor zorgen dat hij over zeer overtuigend bewijs beschikt dat het pand niet als woning wordt gebruikt. Dit blijkt uit een recente uitspraak van hof Arnhem-Leeuwarden. Een projectontwikkelingsbedrijf koopt in 2019 een luxe appartement van 160 m² aan de Nederlandse kust voor € 295.041 inclusief btw. Het appartement wordt met btw-optie verhuurd aan een zustervennootschap. De onderneming claimt aftrek btw van ruim € 280.000. Het appartement heeft alle kenmerken van een woning: drie slaapkamers, twee badkamers, een volledig ingerichte keuken met kookeiland, open haard en balkon met zeezicht. De bestuurder gebruikt het naar eigen zeggen uitsluitend voor zakelijke besprekingen, overnachtingen tijdens werkbezoeken en als uitvalsbasis voor projectontwikkeling.

Feitelijk gebruik

Het hof oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het appartement uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Het bewijs schiet tekort. Het appartement is volledig als luxe woning ingericht. De twee overgelegde zwart-witfoto's tonen slechts een bureau en vergadertafel, maar geven geen beeld van de volledige inrichting. Het agenda-extract is achteraf opgesteld zonder objectieve ondersteuning zoals kilometeradministratie of rekeningafschriften. De bestuurder heeft daarnaast als enige een sleutel en de huurder heeft geen personeel. Het feitelijk gebruik is bepalend, niet de formele bestemming.

Gelijkheidsbeginsel faalt

Twee andere appartementen in hetzelfde complex hebben wel btw-aftrek gekregen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de gevallen niet vergelijkbaar zijn. Deze eigenaren hebben elders woonruimte in dezelfde plaats. Zij wonen zelfs naast het kantoorappartement. Daarnaast heeft een van de appartementen geen keuken.

Bewijslast 

Deze uitspraak bevestigt de hoge bewijslast bij btw-aftrek voor woningachtig vastgoed. Ondernemers moeten objectieve documentatie verzamelen van uitsluitend zakelijk gebruik, het pand duidelijk als kantoor inrichten en registraties bijhouden van zakelijke activiteiten. Extra voorzichtigheid geldt bij appartementen met een woonbestemming en luxe vastgoed in recreatiegebieden, wanneer één persoon exclusieve toegang tot het pand heeft en wanneer het pand als woning is ingericht. 

Bron:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden| jurisprudentie| ECLI:NL:GHARL:2025:5444| 01-09-2025

Werkgevers die een auto van de zaak beschikbaar stellen aan werknemers, krijgen vanaf 1 januari 2027 te maken met een nieuwe fiscale maatregel. Het gaat om een zogenoemde pseudo-eindheffing van 12% op de cataloguswaarde van personenauto’s die op fossiele brandstof rijden en (mede) privé worden gebruikt. De maatregel is onderdeel van het klimaatbeleid en moet de overstap naar volledig elektrische mobiliteit versnellen. Waar de bijtelling terechtkomt bij de werknemer, treft deze extra belasting juist de werkgever. Daarmee wordt zakelijk fossiel rijden financieel een stuk minder aantrekkelijk.

De pseudo-eindheffing geldt alleen voor personenauto’s met CO₂-uitstoot, zoals benzine-, diesel- en hybride auto’s. Elektrische auto’s zijn dus uitgezonderd. Ook motoren en bestelauto’s vallen buiten de regeling. Een voorwaarde voor toepassing van de regel is dat sprake is van een werkgever-werknemerrelatie. In de praktijk betekent dit dat ook dga’s met een auto van de zaak onder deze regeling vallen.

De heffing bedraagt 12% van de cataloguswaarde, ongeacht het daadwerkelijke privégebruik. Woon-werkverkeer telt dus ook mee. De belasting wordt jaarlijks berekend en komt volledig voor rekening van de werkgever. Voor auto’s ouder dan 25 jaar wordt gekeken naar de waarde in het economisch verkeer. De werknemer merkt geen verschil wat betreft zijn loonstrook, maar de werkgever des te meer.

Voor auto’s die al vóór 1 januari 2027 ter beschikking zijn gesteld, geldt een overgangsregeling. Tot 17 september 2030 is dan nog geen pseudo-eindheffing verschuldigd. Voorgaande termijn lijkt ver weg, maar komt sneller dichterbij dan men denkt. De vrijstelling zit op de auto, niet op de werknemer. Een wisseling van bestuurder doet er niet toe, zolang het om dezelfde auto gaat.
Wat betekent dit voor de praktijk? Denk aan:

  • heroverweging van de autoregeling;
  • tijdige keuze bij leaseverlengingen; en
  • meer aandacht voor de contractuele formulering van ‘terbeschikkingstelling’.

En vooral: helderheid voor medewerkers.

Voor veel werkgevers is dit geen kleine wijziging. Zeker in branches waar elektrische alternatieven nog niet altijd praktisch zijn, zal deze maatregel vragen oproepen. Toch ligt er ook een kans. Wie zich nu goed voorbereidt, voorkomt verrassingen achteraf.

Bron:Ministerie van Financiën| wetsvoorstel| 15-09-2025

De bedragen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden halfjaarlijks gewijzigd. Per 1 januari 2026 bedraagt het minimumuurloon voor iemand van 21 jaar of ouder € 14,71. Voor mensen die jonger zijn dan 21 jaar gelden van het wettelijk minimumuurloon afgeleide bedragen.

Leeftijd

Staffeling

Per uur

 21 jaar en ouder

 100,0% 

 € 14,71 

 20 jaar

 80,0% 

 € 11,77 

 19 jaar

 60,0% 

 € 8,83 

 18 jaar

 50,0% 

 € 7,36 

 17 jaar

 39,5% 

 € 5,81 

 16 jaar

 34,5% 

 € 5,07 

 15 jaar

 30,0% 

 € 4,41 

Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar afwijkende bedragen.

 Leeftijd

 Staffeling

 Per uur

 20 jaar

 61,5% 

 € 9,05 

 19 jaar

 52,5% 

 € 7,72 

 18 jaar

 45,5% 

 € 6,69 

Het referentiemaandloon bedraagt per 1 juli 2025 bruto € 2.294,40.

Bron:Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid| besluit| 2025-0000213859| 30-09-2025

Het Handboek Dienst Toeslagen is een naslagwerk voor alle medewerkers van de Dienst Toeslagen. Dit naslagwerk is nu voor iedereen beschikbaar op de site https://handboek.toeslagen.nl/. Voor de uitleg van de wet- en regelgeving sluit het Handboek zo veel mogelijk aan op de praktijk. Dienst Toeslagen legt een regel bijvoorbeeld uit aan de hand van gerechtelijke uitspraken, standpunten van de Kennisgroep Toeslagen en voorbeelden van casussen.

Bron:Belastingdienst| publicatie| 25-09-2025

Een vrouw trekt haar beroep in, nadat de Belastingdienst in hoger beroep de verzuimboete vernietigt. Zij verzoekt om vergoeding van de proceskosten, het griffierecht en de wettelijke rente. De vrouw stelt dat zij recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de Belastingdienst haar in het gelijk stelt door de verzuimboete in te trekken. Zij wijst erop dat haar gemachtigde professionele rechtsbijstand heeft verleend. De Belastingdienst komt tegemoet door de verzuimboete te vernietigen, maar verzet zich tegen de proceskostenvergoeding. De inspecteur stelt dat de gemachtigde van eiseres werkt voor een stamrecht-bv, die naar zijn aard niet kan worden gezien als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Hij betwist daarmee of sprake is van professionele rechtshulp die voor vergoeding in aanmerking komt.

Proceskostenvergoeding 

De rechter kent de proceskostenvergoeding toe. Het standpunt van de Belastingdienst over de stamrecht-bv wordt verworpen, omdat niet de bv, maar de persoon zelf als gemachtigde optreedt. De rechter past de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe. Deze voorziet in de mogelijkheid een proceskostenvergoeding toe te kennen wanneer een beroep wordt ingetrokken naar aanleiding van het tegemoetkomen door het bestuursorgaan. Omdat de Belastingdienst de verzuimboete intrekt nadat het beroep werd ingesteld, ontstaat het recht op kostenveroordeling. Voor de berekening van de hoogte van de vergoeding gebruikt de rechter het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht, dat uitkomt op € 534 voor het indienen van een beroepschrift. Het griffierecht van € 48 moet eveneens worden vergoed. Bij te late betaling is wettelijke rente verschuldigd vanaf vier weken na de datum van de uitspraak. 

De rechter wijst het verzoek om vergoeding van bezwaarkosten af, omdat eiseres het bezwaar zelf heeft ingediend zonder rechtsbijstand en zij daarnaast geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure heeft gevraagd.

Betekenis voor de praktijk

Deze uitspraak verduidelijkt wanneer belastingplichtigen hun proceskosten kunnen verhalen op de Belastingdienst. Belangrijk is dat de tegemoetkoming plaatsvindt nadat het beroep is ingesteld. Een vroegere tegemoetkoming leidt niet tot een kostenveroordeling.

Voor adviseurs geldt dat professionele rechtsbijstand in principe voor vergoeding in aanmerking komt, ongeacht de rechtsvorm van het kantoor. De persoon die daadwerkelijk als gemachtigde optreedt is bepalend, niet de onderliggende bedrijfsstructuur.

Bron:Rechtbank Noord-Nederland| jurisprudentie| ECLI:NL:RBNNE:2021:635| 24-02-2021

Een stel koopt een woning onder voorbehoud van gebruik en bewoning voor de verkoper. Het stel krijgt te maken met een naheffing overdrachtsbelasting. Het stel betaalt € 200.000 voor het bloot eigendom van de woning. Zij stellen dat voor de waardering van het gebruiksrecht de leegwaarderatio geldt, net zoals deze ratio wordt toegepast bij inkomstenbelasting en erfbelasting. Deze ratio zorgt voor een korting van 55% op de waarde van verhuurde woningen. Toegepast op de geschatte vrije verkoopwaarde komt dit uit op een bloot eigendomswaarde van € 190.000 tot € 225.000. Het stel vindt het logisch dat dezelfde waarderingsregels gelden voor alle belastingen.

De Belastingdienst houdt vast aan een waarde van € 295.000 voor het bloot eigendom. De inspecteur past een huuranalogie toe en berekent wat de woning oplevert bij verhuur (€ 1.800 per maand). Daarbij houdt hij rekening met de geschatte levensverwachting van de 72-jarige gebruiksgerechtigde (12,1 jaren) en de door haar gedragen kosten (€ 2.200 per jaar). De inspecteur benadrukt dat gebruik en bewoning verschilt van verhuur en dat elke belasting eigen waarderingsregels kent.

De rechtbank geeft de Belastingdienst gelijk en bevestigt dat de leegwaarderatio niet geldt voor overdrachtsbelasting. De rechter verduidelijkt twee belangrijke principes:

  1. Verschillende wettelijke basis
    De Wet belastingen van rechtsverkeer bevat geen bepalingen over een leegwaarderatio. Elke belasting heeft eigen waarderingsregels. Wat geldt voor de inkomstenbelasting, geldt niet automatisch voor de overdrachtsbelasting.
  2. Ander type recht
    Gebruik en bewoning verschilt van verhuur. De leegwaarderatio is specifiek ontwikkeld voor huurwoningen, niet voor voorbehouden gebruiksrechten.

De rechtbank acht de berekening van de Belastingdienst aannemelijk. De huurwaardeberekening is gebaseerd op markthuurgegevens van vergelijkbare woningen in de regio. Voor de inschatting van de duur gebruikt de Belastingdienst gepubliceerde statistieken over levensverwachting en de kans op verpleeghuisopname. De uitspraak bevestigt dat overdrachtsbelasting een transactiebelasting is die zo dicht mogelijk aansluit bij de werkelijke marktwaarde.

Hoewel deze uitspraak specifiek gaat over gebruik en bewoning, heeft zij bredere betekenis voor alle gevallen waarbij bloot eigendom wordt overgedragen. De rechtbank benadrukt dat voor overdrachtsbelasting altijd de waarde in het economisch verkeer maatgevend is.

Bron:Rechtbank Noord-Holland| jurisprudentie| ECLI:NL:RBNHO:2025:8880| 23-09-2025

De invoering van de Europese Richtlijn Loontransparantie in Nederland is uitgesteld tot 1 januari 2027. Oorspronkelijk moest de wet uiterlijk op 7 juni 2026 ingaan, maar dat blijkt niet haalbaar. De overheid heeft meer tijd nodig om de regels goed uit te werken. Het doel is dat werkgevers de nieuwe verplichtingen straks effectief kunnen uitvoeren, met zo min mogelijk administratieve lasten. De overheid wil het wetsvoorstel nog vóór eind 2025 aanbieden aan de Raad van State. Daarna volgt de behandeling in het parlement in 2026. Werkgevers met 150 of meer werknemers moeten dan voor het eerst rapporteren over het kalenderjaar 2027, in plaats van 2026. Voor werkgevers met 100 tot 150 werknemers blijft de oorspronkelijke planning van 7 juni 2031 uit de Europese richtlijn gelden. 

Bron:Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid| overig| 21501-31-800| 14-09-2025